Een tweelingbroer heeft de verteller en hij is alles voor haar ook al is hij in alles beter en dood. Ze kunnen niet zonder elkaar, van jongs af aan op elkaar aangewezen in een disfunctioneel gezin. Onzeker zijn ze, bang voor de wereld en er knapt iets in haar broer als hij op de lagere school ineens een jaar gepest wordt.
Ze is er altijd voor hem, hoe dan ook en waar dan ook. Ze vertelt het verhaal als ze hem al kwijt is, hij nam bewust afscheid van het leven, ze zijn dan eind dertig. Ze verhaalt over hun leven, haar leven met hem, hoe ze hem langzaam maar zeker kwijtraakt en er niets aan kan doen, over haar leven zonder hem, over het gemis, over schuld en schaamte.
Jente Posthuma schrijft het allemaal in korte en heel korte stukjes, ogenschijnlijk van het een naar het ander springend bouwt ze een geweldig beeld van de relatie tussen de tweeling. Ook dit verhaal deed me weer een beetje denken aan Max Porter’s Verdriet is het ding met veren, net als een paar weken geleden het boek Een soort eelt van Rinske Bouwman. Allemaal verhalen die op een mooie en oorspronkelijke manier om het ongezegde draaien, met humor, met oog voor details, met mooie taal.
Waar ik liever niet aan denk door Jente Posthuma, uitgegeven door Pluim te Amsterdam, oorspronkelijke uitgave mei 2020, ik las de heruitgave van juli 2020 met een minder mooi voorplat dan de oorspronkelijke uitgave.

