Mijn Venezuela is het Venezuela van Carlos Andrés Pérez (CAP), mijn eerste president in een corrupt Latijns-Amerikaans olieland. Het waren de tijden tussen de twee oliecrises van de jaren zeventig van de vorige eeuw. De olieprijzen verdubbelden, Venezuela had niet meegedaan aan de olieboycot door de Arabische landen en de oliedollars overstroomden Venezuela, de staal- en olie-industrie werden genationaliseerd.
Niets was te gek, iets was pas goed als het geïmporteerd werd: de grenzen stonden open voor dure schotse whisky en grote Amerikaanse sleeën. Ik kreeg een Dodge Dart, een bescheiden auto voor die tijd, maar voor mij een slagschip.
De nationale industrie leed in eerste instantie onder dit klimaat. De verkopen daalden, er was weinig animo van buitenlandse investeerders want je kon zomaar genationaliseerd worden. De arme bevolking profiteerde, zoals gebruikelijk, niet van deze oliecrisis, wel de industriëlen, de handel en de politici.
In het huidige tijdsgewricht, na meer dan tien jaar bolivariaanse republiek is de arme bevolking nog steeds arm, ook al zijn er veel oliedollars naar sociale programma’s gestroomd. De lokale industrie kan nog steeds geen vuist maken, de grenzen zijn dichtgegaan voor import omdat er nauwelijks deviezen zijn. Dat in een periode waarin de olieprijzen vijf keer zo hoog zijn dan in de hoogtijdagen van Carlos Andrés Pérez.
CAP blijkt nu een voetnoot te zijn in de Venezolaanse geschiedenis, overschaduwd door Rómulo Betancourt, een van zijn voorgangers, en Hugo Chávez, een van zijn opvolgers. Carlos Andrés heeft wel goed voor zichzelf en zijn familie gezorgd. Hij is beschuldigd van het verduisteren van honderden miljoenen Bolivar en werd gedwongen tot aftreden. Na twee jaar huisarrest was hij weer vrij man. Dat was overigens na zijn tweede periode als president, in de jaren tachtig.
Maar hij blijft in mijn herinnering wel mijn eerste Latijns-Amerikaanse president.